Balein werd als bijproduct van de walvisvaart in grote hoeveelheden meegenomen naar de Nederlanden. Baleinen bevinden zich in de baard van de walvis waarmee het dier plankton uit het water filtert. Balein is van nature stijf, maar als het in water wordt verhit, kan het in vormen worden geperst en verwerkt. Het werd gebruikt voor het in model houden van kledingstukken, zoals een keurslijf, maar vanaf het begin van de 17de eeuw werden ook uiteenlopende luxe voorwerpen van balein gemaakt. Zoals deze ronde dozen met deksel (ex-collectie Elias Becker, Zeist en particuliere collectie). De bodem en het platte deel van het deksel zijn gemaakt van eikenhout; het balein is gebogen gelapt en doorgenaaid waar de bodem en het deksel aan zijn gespijkerd met koperen kopspijkers. Met de mangelplank (collectie Tiemen Helperi Kimm, Groningen) werd gewassen klein linnengoed geperst. Het linnen werd om een houten rol gewikkeld en met de mangelplank op een tafel heen en weer geschoven. De mangelplank was vaak een verlovingsgeschenk.
De zogenaamde ‘mopjestrommel’ ofwel hengselmand (collectie J. K. Baay, Tiemen Helperi Kimm, Groningen) werd door Zaanse dames meegenomen naar hun ‘rondjes’, de theevisites bij vriendinnen. ‘Mopjes’ staat hier voor liedjes. De vrouwen bewaarden hun liedboekjes in de mand en namen deze mee om samen liederen te zingen.