Heilig of profaan?

Een herziene visie op de symboliek en functie van middeleeuwse vissenlepels

Hans van Gangelen

In de rubriek LezersVinden van Vind 38 werd een middeleeuwse natuurstenen gietmal besproken voor het maken van lepels met een vissendecoratie op de voorkant van de lepelbak. In Vind 39 wordt door mij kort ingegaan op de datering, verspreiding en herkomst van dergelijke lepels. Ook worden vragen beantwoord als ‘hoe de symboliek van de vissendecoratie te duiden?’ en ‘welke functie hebben dergelijke ‘vissenlepels’ destijds gehad?’. In dit nu voorliggende artikel op de website van Vind-magazine wordt voor de liefhebbers nog wat uitgebreider ingegaan op deze boeiende materie. 

De gietmal
Volgens informatie van de huidige eigenaar van de lepel – een inwoner van Brugge – is deze twee jaar geleden door hem gekocht van een bevriende particulier, aannemer van beroep. Laatstgenoemde heeft tien jaar geleden tijdens herstelwerkzaamheden aan een schuur te Brugge bij toeval op de zolderverdieping de gietmal tussen de dakspanten aangetroffen. Zelf ook metaaldetectorzoeker en verzamelaar van bodemvondsten zijnde, had hij de vondst getoond aan de hoogbejaarde eigenaresse van de schuur, van wie hij het object vervolgens had mogen behouden. Volgens informatie van de vrouw was haar inmiddels overleden man vroeger ook als aannemer werkzaam geweest en had hij regelmatig grondwerkzaamheden verricht op terreinen van het oude Sint-Janshospitaal te Brugge. Haar echtgenoot was ook altijd ‘een beetje amateurarcheoloog’ geweest met belangstelling voor bodemvondsten. Waarschijnlijk betreft de hier besproken gietmal een Brugse bodemvondst, maar de exacte locatie is helaas niet meer na te gaan.

Afb. 1. Fragment van een halve gietmal voor de productie van hoogversierde loodtinnen vissenlepels, leisteen, 12de-13de eeuw, lengte 13 cm, vindplaats en herkomst waarschijnlijk Brugge, particuliere collectie, Brugge, foto Walter Lensink, Vind Magazine.

De gietmal (afb. 1) is gemaakt van leisteen en oorspronkelijk wat langer geweest. In het verleden is hij afgebroken bij het lepelsteelgedeelte. De mal is in de 12de-13de eeuw gebruikt door een vermoedelijk plaatselijke tinnegieter. De vondst betreft een halve mal, ooit deel uitmakend van twee bij elkaar horende gietmallen, één voor de voorkant van de lepel en één voor de achterkant. Beide halve mallen pasten op elkaar via nok-gatverbindingen. Om te voorkomen dat er tijdens het gietwerk luchtbelletjes in het decoratiepatroon zouden ontstaan, zijn in de gietmal dunne ontluchtingskanaaltjes gekerfd. Deze waaieren vanaf de contouren van de uitgesneden lepelbak als een ‘stralenkrans’ uit naar de zijkanten van de mal. Het lepelbakgedeelte van de gevonden gietmal is licht bolvormig en gaf na het gietwerk vorm aan de holle voorkant van de uiteindelijke lepelbak. De erop voorkomende decoratie toont twee ten opzichte van elkaar tegengesteld weergegeven vissen, die met de bekken aan elkaar zijn verbonden via een golvend koord.

Hoogversierde loodtinnen lepels
In 2000 werd de bekende verzamelaar Hendrik-Jan van Beuningen (1920-2015) tachtig jaar. Naar aanleiding hiervan verscheen onder de titel Gevonden voorwerpen een feestbundel.     Deze bevatte diverse bijdragen op het gebied van middeleeuwse en postmiddeleeuwse archeologie, geschreven door vrienden en bekenden van de jarige. Tot de artikelen behoorde een publicatie van de Engelse onderzoeker Geoff Egan over een groep middeleeuwse, hoogversierde kandelaars, lepels en sieraden, gemaakt van een loodtinlegering en voornamelijk daterend uit de 12de en 13de eeuw. Bij genoemde legering was er sprake van een standaardverhouding van circa 1 deel lood op 2 delen tin. Deze specifieke combinatie had als voordeel dat het smeltpunt laag was (183 graden Celsius).

Onder de door Egan gepubliceerde groep hoogversierde lepels bevinden zich diverse exemplaren, die aan de binnenkant van de lepelbak gedecoreerd zijn met vissen. Meestal gaat het om twee vissen, maar sporadisch komen ook varianten voor met één of drie vissen. De achterkant van deze vissenlepels kan zowel versierd zijn met geometrische patronen (waaronder regelmatig kruisvormen en radkruismotieven), alsook met meer figuratieve elementen als fleur-de-lis-motieven (Franse lelies), antropomorfe hoofden en handen (met gespreide vingers) of een levensboom. Deze laatste variant wordt dan meestal geflankeerd door een leeuw en een griffioen als onheil afwerende wachters. Sporadisch komen ook voorbeelden voor waarbij de levensboom geflankeerd wordt door twee leeuwen of twee pauwen (Veenman en Van Gangelen 2011, 105, afb. 7a en 106, afb. 8). In zijn inventarisatie van op dat moment bij hem bekende vondsten van loodtinnen vissenlepels worden door Egan slechts twee Nederlandse exemplaren vermeld: één uit Leiderdorp en één uit Oud Krabbendijke.

Afb. 2. Vissenlepel, voor- en achterkant lepelbak, loodtin, 12de-13de eeuw, lengte 3,6 cm, vindplaats Brugge, collectie familie Van Beuningen, tekening: maker onbekend, overgenomen uit Veenman en Van Gangelen 2011, 103 (afb. 6), eerder gepubliceerd in Van Beuningen 2000, 19 (afb. 10).

In 2000 publiceerde Van Beuningen zelf ook een artikel over een aantal middeleeuwse hoogversierde loodtinnen lepels uit zijn eigen verzameling. Hieronder bevonden zich vijf vissenlepels, gevonden in Dordrecht (twee lepels), de provincie Zeeland (twee lepels) en Brugge (één lepel; afb. 2). Van Beuningen eindigde zijn artikel met een reeks vraagstellingen voor toekomstig onderzoek, waaronder die met betrekking tot de symboliek van de decoraties en het gebruik van de lepels. 

Afb. 3. Verspreidingskaart van de middeleeuwse hoogversierde loodtinnen vissenlepels in Nederland, peildatum 1 september 2011, kaart Studio van Stralen, Groningen, overgenomen uit Veenman en Van Gangelen 2011, 107 (afb. 9).

Vervolgens is in 2011 een gezamenlijk artikel van Froukje Veenman (archeoloog gemeente Groningen) en mij verschenen, gericht op het inventariseren van Nederlandse bodemvondsten van vissenlepels. Dit leverde maar liefst een oogst op van 27 exemplaren, verspreid over 16 vindplaatsen (afb. 3). In de periode daarna zijn mij nog drie vondsten bekend geworden (uit Zeeuws-Vlaanderen, Delft en Zutphen). In ons land zijn vissenlepels voornamelijk gevonden in de kustprovincies Zeeland, Zuid-Holland, Friesland en Groningen. De afmetingen lopen uiteen van een hedendaags theelepeltje tot formaat eetlepel. De lepelbakken van vissenlepels zijn over het algemeen nogal ondiep. Zowel de variant van twee in dezelfde richting weergegeven vissen op de binnenkant van de lepelbak komt voor (afb. 4), alsook die van twee tegengesteld afgebeelde vissen, vaak met de bekken verbonden door een golvend koord. Met de Brugse gietmal zijn destijds vissenlepels van dit laatstgenoemde type geproduceerd.

Afb. 4. Vissenlepel, voor- en achterkant lepelbak plus deel van de steel, loodtin, 12de-13de eeuw, lengte lepelbak 5,3 cm, vindplaats gemeente Groningen, opgraving De Held III, collectie Archeologisch depot voor bodemvondsten gemeente Groningen, Groningen, tekening Stichting Monument & Materiaal, Groningen (Henk Nieuwenhuizen), overgenomen uit Veenman en Van Gangelen 2011, 98 (afb. 3).

Verspreiding van vissenlepels
De verspreiding van vissenlepels is voornamelijk een Noordwest-Europese aangelegenheid geweest. Dit blijkt uit de diverse vindplaatsen ervan in landen als Engeland, België, Nederland, Duitsland, Noorwegen en Zweden. Sporadisch zijn ze ook gevonden in Frankrijk (Saint-Denis), Italië (Otranto), Oostenrijk (Schwabische Alpen), Polen (Wroclaw) en Rusland (Riga). Het gaat hierbij om de productie van meerdere tinnegieterswerkplaatsen, verspreid over meerdere landen, hoewel daarnaast ook sprake kan zijn geweest van mobiele, rondreizende tinnegieters. Zij maakten niet alleen vissenlepels, maar ook hoogversierde loodtinnen lepels met een uitsluitend geometrische versiering, kandelaars, riembeslag, diademen en sierlijke kledingaccessoires zoals broches. 

Afb. 5. Fragment van een halve gietmal voor de productie van hoogversierde loodtinnen vissenlepels, krijtsteen, ca. 1300, breedte 7 cm, vindplaats Zerbst, foto Daniel Berger, overgenomen uit Berger en Malliaris 2014, 134 (detail van Taf. 8).

Een fragment van een kalkstenen halve gietmal uit circa 1300 voor het maken van vissenlepels is bekend uit Zerbst, nabij Maagdenburg (afb. 5). In dit geval zijn de twee afgebeelde vissen in dezelfde richting weergegeven. Op deze gietmal zijn verder ook duidelijk de straalsgewijze verlopende ontluchtingskanaaltjes te zien die naar de buitenkant van de mal lopen, vergelijkbaar met die op de Brugse gietmal. In Maagdenburg zijn in 2005 fragmenten van bijna 500 krijtstenen gietmallen voor hoogversierde, voornamelijk profane loodtinnen objecten opgegraven (Berger 2006). Hieronder bevonden zich geen gietmallen voor vissenlepels (mailinformatie van Daniel Berger d.d. augustus 2020). Zeer waarschijnlijk zijn in Maagdenburg wel vissenlepels gemaakt, die op de achterzijde van de lepelbak gedecoreerd zijn met een levensboom, geflankeerd door een leeuw en een griffioen (afb. 6). 

Afb. 6. Lepelbak van een vissenlepel, voor- en achterkant, loodtin, lengte 5,2 cm, circa 1200, vindplaats Maagdenburg, collectie Landesmuseum für Vorgeschichte, Halle (Saale), tekening Günter Moor, copyright Landesamt für Denkmalpflege und Archäologie Sachsen-Anhalt, overgenomen uit Veenman en Van Gangelen 2011, 109 (afb. 12).

De bakermat van loodtinnen vissenlepels is Engeland, waar – met name in Londen – veel van dergelijke lepels zijn gevonden. De grondstof tin werd in Cornwall gedolven en mindere mate in Devon. Engels tin had lange tijd een monopolie op de handelsmarkt en was het kostbaarste metaal na goud respectievelijk zilver. Tin kwam dan ook lange tijd vrijwel uitsluitend voor in kringen van de adel en hoge geestelijkheid. Pas rond het midden van de 12de eeuw, toen Duitse tinmijnen ontsloten werden in Bohemen en Saksen, daalde de prijs van tin.  Hiermee kwam de aanschaf van tinnen voorwerpen ook binnen financieel bereik van een grotere groep consumenten, met name die van de stedelijke burgerij. Brugge was in de 12de-13de eeuw een belangrijke handelsmetropool en doorvoerhaven van Engels tin. In deze plaats zijn ook meerdere loodtinnen vissenlepels gevonden, waarvan een enkele is gepubliceerd (Vandenberghe 1988, 177, afb. 153 midden). Met de nu bekend geworden vondst van de hier besproken gietmal is duidelijk geworden dat dit type lepels ook daadwerkelijk in deze plaats gemaakt is.

Heilig of profaan?
De symboliek van de vis in de beeldende kunst kent diverse contextschakeringen. In 2019 vond in het Dordrechts Museum de expositie over dit thema plaats onder de titel Beet! Deze tentoonstelling was onderverdeeld in zes soorten vissymboliek: de religieuze vis, de onheilspellende vis, de elementaire vis, de erotische vis, de spreekwoordelijke vis, de fortuinlijke vis en de inspirerende vis. 

In het gezamenlijke artikel met Froukje Veenman uit 2011 is door mij gesteld dat de vaak op middeleeuwse vissenlepels voorkomende afbeelding van twee tegengesteld weergegeven vissen, met de bekken onderling verbonden via een golvend koord, sterke overeenkomst vertoont met het astrologische Dierenriemteken ‘Vissen’ (pisces). Dit Zodiac-teken vertegenwoordigt de tijdspanne van medio februari tot medio maart. In deze periode ontwaakt de natuur uit haar winterslaap met bijbehorende herleving en vruchtbaarheid. Afbeeldingen van middeleeuwse Zodiactekens gaan vaak gepaard met hieraan gerelateerde voorstellingen van de zogenaamde ‘Werken van de maand’. Zo treffen we gekoppeld aan het Zodiacteken Vissen bijvoorbeeld menselijke activiteiten aan als het snoeien van de wijnstok en vissen vangen. In middeleeuwse hoofse literatuur werd de visvangst wel als metafoor gebruikt voor menselijke minnelust. Zo schreef Andreas Capellanus, verbonden aan het Zuid-Franse hof van Marie de Champagne, omstreeks 1180-1190 in zijn beroemde liefdesverhandeling De amore: ‘Want de minnaar is gevangen in de ketenen van begeerte en verlangt er tevens naar een ander aan de haak te slaan’ (vertaald uit het latijn; Camille 2000). Een opvallend aspect in 2011 was verder dat ik destijds het op vissenlepels voorkomende vis(sen)symbool niet heb kunnen traceren als zelfstandige decoratie in het middeleeuwse Europese kerkinterieur, maar alleen als onderdeel van de twaalf tekens van de astrologische Dierenriem. Zelfs op middeleeuwse doopvonten – in het latijn aangeduid als piscuina (visvijver) – leek het niet afgebeeld te zijn. 

In het verlengde hiervan is toen door mij omtrent de symboliek van de decoraties op vissenlepels gesuggereerd dat deze waarschijnlijk primair als profaan moet worden geduid. Maar dan wel ingebed in een christelijke mentale context, waarin al het natuurlijk leven op aarde als uitingsvorm van Gods scheppingskracht werd gezien. In dit kader werden de vissen op vissenlepels door mij geïnterpreteerd als profaan symbool van menselijke seksualiteit, levenskracht en vruchtbaarheid (fertiliteit). Dit gold dan zowel voor de variant van twee in dezelfde richting afgebeelde vissen, alsook voor de variant van het Zodiacteken Vissen. In het laatste geval zou de verbondenheid van de twee vissen via een golvend koord de twee-eenheid van huwelijkspartners kunnen symboliseren. Dit alles bracht mij in 2011 tot de hypothese dat vissenlepels qua functie een rol als huwelijksgeschenk kunnen hebben gespeeld in het kader van huwelijksfestiviteiten. 

Afb. 7. Fragment van een halve gietmal voor de productie van hoogversierde loodtinnen lepels met de voorstelling van een gekleed liefdes-/huwelijkspaar aan weerskanten van een levensboom, krijtsteen, 13de eeuw, lengte 10,4 cm, vindplaats Maagdenburg, collectie en foto Kulturhistorisches Museum, Maagdenburg, overgenomen uit Veenman en Van Gangelen 2011, 119 (afb. 24).

Hiermee in overeenstemming leek mij destijds ook een in Maagdenburg gevonden, 13de-eeuwse halve gietmal van krijtsteen (een fijn soort kalksteen) voor hoogversierde loodtinnen lepels (afb. 7). Hierop is een gekleed liefdes-/huwelijkspaar te zien aan weerszijden van de levensboom, met op de takken twee naar elkaar toegewende vogeltjes. In oudere literatuur over vissenlepels is wel gesuggereerd dat deze gebruikt werden bij de kerkelijke eucharistieviering om een paar druppels water bij de wijn te doen of om wierookvaten bij te vullen. Hiermee in tegenspraak is echter dat de overgrote meerderheid van dergelijke lepels in een profane wooncontext is gevonden. 

Aanleiding tot verdere discussie
In de jaren hierna is mijn hypothese door andere onderzoekers zowel onderschreven als bekritiseerd. Zo werd bijvoorbeeld in het kader van een in Zutphen gevonden vissenlepel met het Zodiacteken Vissen omtrent de oorsprong van dit symbool gesteld dat deze verbonden zou zijn met de mythe van het liefdespaar Aphrodite en Eros. Zij veranderden zichzelf in vissen om aan de kwaadaardige monsterlijke god Typhon te ontkomen. Om elkaar niet kwijt te raken, bonden zij zich aan elkaar vast met een koord (Fermin, Kastelein en Groothedde 2014). Een andere variant van deze mythe luidt dat genoemd liefdespaar niet zichzelf in vissen veranderden, maar op het laatste moment konden ontsnappen door op de rug van twee vissen te springen. Als dank voor deze bewezen dienst kregen de twee vissen voor eeuwig een plekje aan de sterrenhemel, waarmee het Zodiacteken Vissen een feit was geworden. Bovengenoemde onderzoekers vermeldden daarnaast ook nog dat de op de achterkant van vissenlepels nogal eens voorkomende griffioen niet alleen een symbool van waakzaamheid vertegenwoordigde, maar ook als zinnebeeld werd gezien van trouw en monogamie.

In 2015 werden door de Poolse archeoloog Jakub Sawicki diverse vondsten van middeleeuwse, hoogversierde loodtinnen objecten uit Wraclow (voorheen Breslau geheten) gepubliceerd, waaronder de vondst van een vissenlepel van het type met twee in dezelfde richting afgebeelde vissen. Sawicki stelt in zijn artikel dat hier sprake is van christelijke symboliek. Daarnaast vermeldt deze onderzoeker dat de op genoemde vissenlepel afgebeelde vissen met de doop geassocieerd kunnen worden en mogelijk zijn gebruikt als geschenk ter gelegenheid van een doopplechtigheid (Sawicki 2015).  

Ook door de Vlaamse archeoloog Carola Stern werd in haar artikel over twee Belgische bodemvondsten (uit Gent en Ieper) van onderling vergelijkbare vissenlepels – type met twee in dezelfde richting weergegeven vissen – een kritische kanttekening geplaatst bij mijn duiding van de vissensymboliek als zijnde primair profaan. Zij verwees hierbij naar een publicatie van Liselotte Wehrhahn-Stauch uit 1972 over christelijke vissensymboliek vanaf de aanvang tot in de hoge middeleeuwen. Hieruit blijkt dat tot aan de late middeleeuwen de vis als metafoor in een christelijke context doorgaans nog steeds aanwezig was, zoals schriftelijk weerspiegeld in de werken van de kerkvaders. De bijbehorende symboliek was volgens Wehrhahn-Stauch de verwachting van de verlossing, de doop, de eucharistie en het lijden van Christus. Stern komt dan ook tot de conclusie dat de vissenlepels primair in een christelijke traditie horen en hierbinnen bijvoorbeeld als een gift bij een huwelijk of doop hebben gediend (Stern 2016).

Afb. 8. Complete vissenlepel, voor en achterkant, loodtin, 14de eeuw, lengte 13,5 cm, opschrift op de steel ‘IESVS:NAZARENVS:REX:IV(DAEORUM)’, vindplaats Londen, huidige collectie onbekend, foto’s Bridgeman Images, Londen.

Een vissenlepel met christelijk-religieuze tekst
De vondst van de Brugse gietmal voor een loodtinnen vissenlepel was voor mij aanleiding om me opnieuw in de vraagstelling ‘Heilig of profaan?’ te verdiepen. In de publicatie van Froukje Veenman en mij uit 2011 is in het ‘Naschrift van de auteurs’ al gewezen op een 14de-eeuwse, complete loodtinnen vissenlepel (afb. 8), die in Londen is gevonden aan de oevers van de Thames. Deze vissenlepel werd in 1993 bij Christie’s in Londen geveild, waarbij deze door het veilinghuis destijds (foutief) als ‘pelgrimslepel’ werd geduid. Deze vissenlepel heeft een lengte van 13,5 cm; het uiteinde van de steel toont een eikel. Op de voorzijde van de steel is een religieuze tekst leesbaar: IESVS: NAZARENVS: REX: IV (DAEORUM) (Jezus van Nazareth Koning der Joden). Dit verwijst naar het ingekorte spotschrift INRI dat op het kruis van Christus was bevestigd. Met zijn kruisdood nam Jezus de door alle mensen begane zonden op zich om hiermee de mensheid te verlossen van het Kwaad van Satan en zo de relatie tussen de mensen en God te herstellen. Door de kracht van de Heilige Geest is Hij vervolgens opgestaan uit de dood (de Verrijzenis). 

De voorkant van de lepelbak van genoemde Londense vissenlepel toont twee in dezelfde richting weergegeven vissen met de bekken aan elkaar verbonden via een dubbelhaak (verwijzend naar visvangst). In Evangelische geschriften spelen visvangst en vissen een aantal malen een belangrijke rol. Zo draagt Jezus zijn discipelen op om ‘vissers van mensen’ te worden (Mattheüs 4:19) en zijn er de bekende Bijbelverhalen van ‘De wonderbaarlijke visvangst’ (Lucas 5: 1-11 en Johannes 21: 1-24) en ‘De wonderbaarlijke spijziging’, gebaseerd op twee vissen en vijf broden (Mattheüs 14. Marcus 6, Lucas 9 en Johannes 6). De achterzijde van de lepelbak toont een eenvoudig weergegeven gebouwencomplex met torens en kruisen op de puntdaken, vermoedelijk het front van een kerkgebouw. 

In 2011 interpreteerde ik de decoraties en bijbehorende christelijke tekst op deze Londense vissenlepel nog als illustratief voor ‘de toenemende invloed van de Kerk op de van oorsprong heidense huwelijksceremonie’. In de 12de eeuw werd het huwelijk verheven tot heilig sacrament en werd de locatie van de christelijke huwelijkssluiting verplaatst. Aanvankelijk vond die meestal plaats in de woning van het huwelijkspaar, waarbij ook het huwelijksbed door de geestelijke werd gezegend. Als gevolg van de sacrament-status van het huwelijk verplaatste de ceremonie zich naar het kerkgebouw.

‘Bekeerd’ tot een christelijke symboliekduiding
Bij het nog eens goed bekijken van de lichtval en bijbehorende schaduwwerking op de foto van de krijtstenen halve gietmal uit Maagdenburg met de voorstelling van een levensboom, geflankeerd door een gekleed liefdes-/huwelijkspaar (zie afbeelding 7), ontdekte ik nu pas dat het lepelbakgedeelte licht bolvormig is. Dat betekent dat deze mal vorm gaf aan de holle voorkant van de gegoten lepelbak en niet de achterkant, waarvan ik in 2011 was uitgegaan! Aangezien de vissen op vissenlepels bijna altijd op de voorkant van de lepelbak zijn afgebeeld, zijn met bovengenoemde halve mal uit Maagdenburg vrijwel zeker geen vissenlepels geproduceerd! Loodtinnen middeleeuwse huwelijkslepels en vissenlepels kunnen dan ook beschouwd worden als twee afzonderlijke groepen. 

Een fragmentarisch bewaard gebleven lepelbak van een loodtinnen huwelijkslepel uit de eerste helft van de 13de eeuw is gevonden in het Poolse Wroclaw (Sawicki 2015, 215, afb. 2b). Op de voorkant van de lepelbak is een gekleed liefdes-/huwelijkspaar afgebeeld, staand onder arcades. De afgebeelde man heeft een bloem in de hand in de vorm van een fleur-de-lis-motief. De naast hem staande vrouw houdt in haar rechterhand een ring of krans omhoog. Naast haar is een opspringende viervoeter afgebeeld, vermoedelijk een hond, die in dat geval als een symbool van trouw kan worden opgevat. De achterkant van de lepelbak is versierd met geometrische decoraties in de vorm van verticale banen met onder meer pintcirkels en ruitvormen.

Afb. 9. Vissenlepel, voor- en achterkant lepelbak plus deel van de steel, daaronder een doorsnede-aanzicht, loodtin, 12de-13de eeuw, lengte lepelbak 2,9 cm, vindplaats Zeeuws Vlaanderen, collectie familie Van Beuningen, tekening Stichting Monument & Materiaal, Groningen (Henk Nieuwenhuizen).

Een nog niet eerder gepubliceerde tekening van een in Zeeuws-Vlaanderen gevonden vissenlepel uit de collectie van de familie Van Beuningen (afb. 9) toont aan de voorkant twee onderling tegengesteld weergegeven vissen, maar dit keer in combinatie met een duidelijk christelijk symbool in de vorm van een kruis. Onderaan lijkt op primitieve wijze een menselijk gezicht afgebeeld en bovenaan een decoratie-element dat misschien een zon verbeeldt. De achterkant van de vissenlepel is versierd met een groot kruismotief en vier fleur-de-lis-motieven, die als het ware ‘ontspruiten’ uit het kruishout. 

Afb. 10. Complete vissenlepel, voor- en achterkant, loodtin, 12de-13de eeuw, lengte 12,5 cm, vindplaats Brugge, particuliere collectie, foto’s Philip Coens. 

Qua christelijke vissensymboliek vergelijkbaar met de vissenlepel uit Zeeuws-Vlaanderen is een in Brugge gevonden, uit stortgrond afkomstige, complete vissenlepel. Op de voorkant van de lepelbak is één vis afgebeeld met in de bek een christelijk kruis; aan de achterkant bevindt zich een geometrische decoratie (afb. 10).

Afb. 11. Lepelbak van een vissenlepel, voor- en achterkant, loodtin, 13de-14de eeuw, lengte 2,5 cm, vindplaats Gent, particuliere collectie, fotograaf onbekend, overgenomen uit Bogaert, Krijgsman, Callewaert en De Putter 2016, 209 (afb. 12.5.1).

In het boek Gezocht en gevonden over metalen bodemvondsten uit Gent zijn twee middeleeuwse, hoogversierde loodtinnen lepels gevonden, waarvan er één door de auteurs als vissenlepel is geïdentificeerd (Bogaert, Krijgsman, Callewaert en De Roever 2016, 209, afb. 12.5.2). Van de tweede lepel is alleen de lepelbak teruggevonden, die alleen aan de achterzijde is gedecoreerd en ook van een (moeilijk leesbaar) opschrift is voorzien (afb. 11). Volgens de auteurs zou het hier niet om een vissenlepel gaan en zou er mogelijk ‘IOINL’ staan, waarbij de letters L en N in spiegelbeeld staan. Daar vlakbij is ook nog een Alfa-teken te zien, de letter A van het klassieke Griekse alfabet. Na bestudering van de foto kom ik tot de conclusie dat hier wel degelijk sprake is van een vissenlepel. Er blijkt één vis afgebeeld (op de foto met de kop naar boven gericht). Het opschrift naast de vis kan misschien als ‘INRI’ gelezen worden met de letter N in spiegelbeeld. Als de foto 180 graden wordt gedraaid en worden, maar dan geheel in spiegelschrift, dus van rechts naar links lezend. Als de foto 180 graden gedraaid en de gevorkte vissenstaart bovenaan staat, bevindt de Alfa-letter zich links van de staart. Vrijwel zeker zal rechts van de staart de letter Omega staan, welk teken door de auteurs mijns inziens foutief geïnterpreteerd is als ‘een soort stralend potje op twee pootjes’ Alfa en Omega zijn de eerste en de laatste letter van het klassieke Griekse alfabet en deze zijn als combinatie een bekend visueel christelijk symbool van God, die het begin en het einde van alles is.

Afb. 12. Antiek mozaïek met de voorstelling van Jezus Christus, geflankeerd door de klassieke Griekse letters Alfa en Omega. Overgenomen uit www.gnosticwarrior.com.

Dit verwijst onder meer naar Bijbelboek Openbaring 1.8: ‘Ik ben de Alfa en Omega, het begin en het einde zegt de Heer, Hij die is en die was en die komt, de almachtige’. Maar ook naar Openbaring 21:6: ‘Ik ben de Alfa en de Omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstigen geven uit de bron van het water des levens om niet’. Volgens Openbaring 22:13 zou ook Jezus Christus zelf het Alfa-en-Omega-motto hebben uitgesproken. 

Afb. 13a. Doopvont in de Sint-Mariakerk te Grottaferrata (Italië), marmer, 11de eeuw, zijaanzicht, foto Roberto Piperno.

Afb. 13b. Detailopname van de bovenkant van dit doopvont met twee naar elkaar gewende vissen met de bekken verbonden door een golvend koord, foto Alamy Stock Photos, Abingdon.

Een laatste aanwijzing dat het bij de vissendecoraties op vissenlepels om een christelijk motief gaat, is een door mij op internet getraceerd 11de-eeuws marmeren doopvont in de Sint-Mariakerk te Grottaferrata in Italië, zo’n 20 km ten zuiden van Rome. Genoemde kerk is in 1024 gereed gekomen en behoorde bij een door Sint-Nilus in 1004 gesticht klooster. Het doopvont is gedecoreerd met visvangsttaferelen (afb. 13a). Op het bijbehorende marmeren doopvontdeksel zijn twee naar elkaar toegewende vissen te zien, met de bekken onderling verbonden door een golvend koord (afb. 13b). 

Uitgaande van een primair christelijke symboliek van de vissendecoraties op vissenlepels is mijn huidige, herziene visie dan ook deze lepels gerelateerd kunnen worden aan de toenmalige kinderdoop en niet aan huwelijksfestiviteiten. De afgebeelde vissen aan de voorkant van de lepelbak verwijzen niet alleen naar de uitspraak van Jezus, waarbij hij zijn discipelen aanduidt als ‘vissers van mensen’, maar symboliseren vooral ook het heilige doopwater zelf waarmee de erfzonde van de pasgeboren dopeling wordt afgewassen door Gods genade. Daarmee wordt de dopeling vrij van zonden herboren binnen de christelijke gemeenschap. 

Connectie tussen Christus’ kruisdood en de levensboom 
Kruismotieven op de achterkant van de lepelbak van vissenlepels kunnen binnen deze christelijke context geassocieerd worden met de kruisdood van Christus, die alle menselijke zonden op zich heeft genomen met zijn sterven als uiterste consequentie. De eerder besproken vissenlepel met op de steel het opschrift IESVS:NAZARENVS:REX:IV(DAEORUM) kan mijns inziens dan ook als dooplepel geïdentificeerd worden. 

De op veel vissenlepels voorkomende levensboom met bladerrijke kruin op de achterkant van de lepelbak verbeeldt met zijn wortels verankerd in de aarde zekerheid, geborgenheid, het opgenomen zijn in een gemeenschap. In de vorm van het kruishout van Christus werd ook wel een boom herkend. Zo ontstond al vroeg een connectie tussen genoemd kruis en de levensboom uit het paradijs als symbolen van de overwinning op lijden en het kwade met bijbehorende hoop op en vertrouwen in een nieuw en eeuwig leven na de dood. Zo wordt bijvoorbeeld al in de 6de eeuw de overeenkomst tussen het kruis van Christus en de levensboom bezongen in de kruisliederen ‘Pange lingua gloriosi’ en ‘Vexilla Regis prodeunt’ van Venantius Fortunatus (Anoniem 2017). Het ogenschijnlijk levenloze hout waaraan Christus is gestorven, gaf zo nieuw leven aan de volgelingen van Zijn leer, zoals een kale boom na de winter in het voorjaar steeds opnieuw zijn bladeren terugkrijgt en nieuwe jonge twijgen ontspruiten als tekens van herleving en levenskracht. De voorstelling op de achterkant van de lepelbak van afbeelding 9 is hiervan een goed voorbeeld. 

Dooplepel als geschenk van peetouders
In de Merovingische periode werden voornamelijk volwassenen gedoopt middels onderdompeling in een achthoekig waterbassin (baptisterium), dat aan elke basiliek was aangebouwd. Het was Kerkvader Augustinus (354-430), die een zo vroeg mogelijke doop bepleitte, omdat zielen van ongedoopte overledenen rechtstreeks naar de hel gingen. In het begin van de Karolingische periode werd de doop een sacrament dat voornamelijk voor pasgeboren kinderen bestemd was. De doop vond nu plaats in de parochiekerk bij het doopvont, waarbij door de priester drie keer doopwater over het kind werd gesprenkeld in de naam van de Vader (God), de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest. Met het water en bijbehorende religieuze spreuken en rituele handelingen werd de bij het jonge kind aanwezige menselijke erfzonde weggewassen. Deze gebeurtenis markeerde de overgang naar een nieuw leven, vrij van erfzonde. Ook was de doop het moment waarop de dopeling toetrad tot de christelijke gemeenschap. In de 12de eeuw werd de kinderdoop dwingend opgelegd door de Kerk.

Bij de doopplechtigheid waren het niet de biologische ouders, maar de peetouders die de belangrijkste rol speelden. Tijdens de doopplechtigheid gaven zij namens de dopeling antwoord op de door de priester gestelde vragen en mochten zij het kind vasthouden tijdens de besprenkeling met doopwater door de priester. Omdat de pasgeboren baby zo snel mogelijk in de kerk gedoopt diende te worden, kon de moeder daar niet bij zijn, ook al omdat zij zo kort na de bevalling door de Kerk als onrein werd beschouwd. Het was de taak van de vader om direct na de geboorte van zijn kind de vooraf uitgekozen peetouders bijeen te brengen en samen met hen, de vroedvrouw en familieleden en vrienden in processie naar de kerk te lopen voor de doopplechtigheid. 

In de middeleeuwen kon er bij een doop sprake zijn van meerdere peetouders, maar dit werd op een gegeven moment door de kerk beperkt tot maximaal drie. Hierbij was er dan sprake van twee mannen en één vrouw in het geval de pasgeborene een jongen betrof en twee vrouwen en één man als de baby een meisje was. Er mocht geen sprake zijn van een bloedband of andere verwantschap tussen de peetouders en het te dopen kind. Ook moest er bij tenminste één van de peetouders sprake zijn van een hogere sociale status dan die van de biologische ouders. Het waren de peetouders die als spirituele ouders primair verantwoordelijk werden gesteld voor het in goede banen leiden van de christelijke vorming van hun petekind, inclusief het aanleren van de belangrijkste gebeden. 

Ter gelegenheid van de doop van het pasgeboren kind brachten de peetouders geschenken mee voor hun petekind. Dat kon bijvoorbeeld een gouden munt zijn of een object van zilver. Vermoedelijk hebben de hier besproken loodtinnen vissenlepels ook als zodanig dienst gedaan, gezien de erop voorkomende doopsymboliek. 

Samenvatting
De waarschijnlijk in Brugge gevonden middeleeuwse halve gietmal van leisteen met de voorstelling van twee vissen, is een bijzondere vondst. Het object dateert uit de 12de-13de eeuw en is gebruikt bij de productie van hoogversierde loodtinnen lepels, die wel met de benaming ‘vissenlepels’ worden aangeduid. Dit vanwege de voorstelling van meestal twee van deze dieren op de voorkant van de lepelbak. Behalve de Brugse gietmal is nog slechts één andere middeleeuwse gietmal (van kalksteen) voor de productie van loodtinnen vissenlepels bekend, te weten het exemplaar uit Zerbst (mailinformatie van Daniel Berger d.d. augustus 2020). De verspreiding van vissenlepels is voornamelijk een Noordwest-Europese aangelegenheid geweest.

Afb. 14. Bronzen christelijk confirmatiekruisje, zoals die heden ten dage verkocht worden in religieuze webwinkels. Herkomst Duitsland. Overgenomen uit www.creatormundi.com

Hoe de symboliek van de vissendecoratie te duiden en was het gebruik van deze vissenlepels religieus of profaan? In 2011 ging ik nog uit van een primair profane symboliek en een mogelijk gebruik als huwelijkslepels. Die visie moet inmiddels herzien worden. De decoraties op genoemde loodtinnen vissenlepels wijzen toch meer op een primair christelijk-religieuze symboliek, gekoppeld aan het sacrament van de doop. De bijbehorende functie ervan is waarschijnlijk die van een door peetouders gegeven doopgeschenk. De in dit artikel besproken christelijke symbolen kennen een eeuwenlange traditie, die tot op de dag van vandaag nog springlevend is (afb. 14).

Groningen, september 2020

Meer lezen
Anoniem, ‘Over de levensboom, Christus en zijn kruis’, bijbelblog (30 maart 2017) op de website van de Protestantse Theologische Universiteit: www.pthu.nl.
Berger, D., Steingussformen aus dem spätromanischen – frühgotischen Magdeburg. Archäometrische und experimentalachäologische Untersuchungen zum mittelalterlichen Zinnguss an ausgewählten Fundstücken. Proefschrift Eberhard-Karls-Universität, Tübingen. Freiburg, 2006. 
Berger, D. en M. Malliaris, ‘Frühe Belege Mittelalterlicher Zinngießer in Zerbst Lkr. Anhalt-Bitterfeld’ in: Sachsen-Anhalt Archäologie 7-14 (2014), 88-134.
Beuningen, H.J.E. van, ‘Vroege tinnen lepels’ in: De Tinkoerier 8-2 (2000), 8-23.
Bogaert, D., M. Krijgsman, P. Callewaert en M. de Putter, Gezocht en gevonden. Bodemvondsten uit Gent. Hoorn, 2016.
Camille, M., Middeleeuwse minnekunst. Onderwerpen en voorwerpen van begeerte. Keulen, 2000.
Egan, G., ‘Butcher, baker, spoon- and candlestick maker? Some early highly decorated medieval leadwares in Northern Europe’ in: Kicken, D., A.M. Koldeweij en J.R. ter Molen (red.), Gevonden voorwerpen. Opstellen over middeleeuwse archeologie voor H.J.E. van Beuningen. Rotterdam Papers 11. Rotterdam, 2000, 102-115.
Fermin, B., D. Kastelein en M. Groothedde, De Apenstert. Huizen, straten en scheepsresten uit de 13e eeuw aan het Broederen-kerkplein in Zutphen. Zutphense Archeologische Publicaties 94. Zutphen, 2014.
Gangelen, H. van, ‘Gietmal van leisteen. Vissenlepels: symboliek en functie’ in: Vind 39 (2020), 106-107.
Sawicki, J., ‘Richly pewter artefacts from Wroclaw: Expressions of cultural transformation in the 13th century’ in: Medieval Archaeology 59 (2015), 212-232.
Stern, C., ‘Een vissenlepel tussen het afval (Gent. 0-VI)’ in: Archaeologie Medieaevalis 39 (2016), 112-114.
Vandenberghe, S., ‘Metalen voorwerpen uit recent archeologisch onderzoek te Brugge’ in: Witte, H. de (red.), Brugge onder-zocht. Tien jaar stadsarcheologisch onderzoek 1977-1987. Brugge, 1988, 160-191.
Veenman, F. en H. van Gangelen, ‘Geloof, hoop of toch liefde? Drie middeleeuwse tinnen ‘vissenlepels’ uit Groningen’ in: Hervonden Stad. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauraties in de gemeente Groningen 16 (2011), 97-126.
Wehrhahn-Stauch, L., ‘Christliche Fischsymbolik von den Anfangen bis zum hohen Mittelalter’ in: Zeitschrift für Kunstgeschichte35/1-2 (1972), 1-68.

Vind alles op het gebied van

Verhalen en bevindingen in wat er vroeger allemaal heeft plaatsgevonden in musea, archieven en bibliotheken.

Alles op het gebied van opgravingen, tentoonstellingen, depots  en bijzondere bodemvondsten.

Wat gebeurt er op het gebied van oude, hedendaagse / eigentijdse kunst in musea, beurzen, beeldentuinen en galeries.

Hoe vind ik een fraai voorwerp voor mijn interieur of collectie, waar laat ik deze stukken taxeren / restaureren. 

Alle thema's